Hoofdpagina Ga naar HENRI OOSTHOUT
NederlandsEnglishEN
A.N. Whitehead over filosofie als avontuur
Uit: De laatste metafysici (ongepubliceerd) (zie ook Henri Bergson over filosofische intuïtie)
© Henri Oosthout | 2019
Meer in mijn recent verschenen Paradoxen van het wijsgerig denken

A.N. Whitehead over filosofie als avontuur

Wat is de speciale functie van filosofie? Wat maakt een doctrine, een waarheid, filosofisch? Met deze vragen begint Alfred North Whitehead in 1935 een toespraak tot afgestudeerden van de Harvard-universiteit.Whitehead, Modes of thought (1938), Lecture ix. Het antwoord voert ons weg van de bergsoniaanse intuïtie, weg van de filosofie als ‘daad van eenvoud’, naar het complexe rijk van taal en ideeën.

Filosofie is een geesteshouding ten opzichte van onwetend onderhouden doctrines. Met ‘onwetend onderhouden’ bedoel ik dat de volle betekenis van de doctrine met betrekking tot de oneindigheid van omstandigheden waarop zij van toepassing is, niet wordt begrepen. De filosofische houding is een vastberaden poging het begrip te verbreden van de reikwijdte van de toepassing van elke notie die in ons huidige denken binnentreedt. De filosofische poging neemt elk woord en elke frase in de verbale uitdrukking van gedachten en vraagt: ‘Wat betekent het?’ Zij weigert genoegen te nemen met de conventionele veronderstelling dat iedere zinnige persoon het antwoord weet. Zodra u genoegen blijft nemen met primitieve ideeën en met primitieve beweringen, bent u geen filosoof meer.

Voor de filosoof is niets vanzelfsprekend. Natuurlijk, aldus Whitehead, moet ook de filosoof ergens beginnen, maar al vanaf zijn eerste beweringen merkt hij elk woord en iedere uitdrukking daarin aan voor verder onderzoek.

Geen filosoof neemt genoegen met de instemming van verstandige lieden, of dit nu zijn collega’s zijn of zelfs zijn eigen vorige ik. Hij valt altijd de grenzen van de eindigheid aan.

Filosofie en natuurwetenschap zijn beide uit op vergroting van kennis, maar in tegengestelde richtingen. Neem de basisbegrippen van de mechanica van Newton: euclidische ruimte, massa, beweging. De wetenschappelijke onderzoeker bestudeert de wijze waarop deze principes het aanzien van het heelal bepalen. De filosoof daarentegen

vraagt naar de betekenis van deze ideeën temidden van de warboel van karakteriseringen die de wereld teisteren.

Ten onrechte meent menigeen namelijk dat de mensheid zich na eeuwen van nadenken inmiddels alle fundamentele ideeën heeft gevormd die op de oneindige variatie van haar ervaringen van toepassing zijn. Eveneens misplaatst is de gedachte dat menselijke taal in een enkel woord of in een uitdrukking elk van deze ideeën uitdrukkelijk weergeeft. Deze misvattingen steriliseren de filosofie. Zij vormen wat Whitehead de ‘Drogreden van het Volmaakte Woordenboek’ (Fallacy of the Perfect Dictionary) noemt.

De ‘Drogreden van het Volmaakte Woordenboek’ verdeelt de filosofen in twee scholen. De kritische school blijft binnen de grenzen van het bestaande begrippenapparaat en volstaat met de analyse van de termen daarin. De speculatieve school breidt het filosofische woordenboek uit door te zoeken naar situaties die nieuw inzicht opleveren. De kritische school volgt veilig de gebaande paden, de speculatieve zoekt het intellectuele avontuur. De kritische school kon bloeien zolang het idee van evolutie niet bestond en het menselijke denken als statisch en onveranderlijk werd beschouwd. Het was Socrates die de heersende opvattingen van zijn tijd in twijfel trok en een kritische filosofie introduceerde die tegelijkertijd nieuwe wegen insloeg.

Het nut van filosofie is een actieve vernieuwing te onderhouden van fundamentele ideeën die het sociale systeem verlichten. Het keert de langzame afdaling om van geaccepteerd denken in inactieve gemeenplaatsen. Als u het zo zou willen zeggen: filosofie is mystiek. Mystiek is namelijk rechtstreeks inzicht in nog onuitgesproken diepten. Maar het doel van filosofie is de mystiek te rationaliseren, niet door het weg te verklaren maar door de introductie van nieuwe en rationeel gecoördineerde verbale karakteriseringen.
Filosofie is verwant met poëzie. Beide trachten het ultieme gezonde verstand uit te drukken dat wij beschaving noemen. In beide gevallen is er verwijzing naar een vorm voorbij de rechtstreekse betekenissen van woorden. Poëzie verbindt zich met metrum, filosofie met wiskundige patronen.

Bergsons filosofische intuïtieZie Henri Bergson over filosofische intuïtie laat de begrippen en de beelden los, en keert terug naar de bron. Whiteheads filosofie zoekt juist steeds nieuwe ideeën en nieuwe uitdrukkingswijzen. Om in de meetkundige metafoor te blijven: Bergsons intuïtie concentreert zich in het middelpunt; Whiteheads filosofie verkent steeds wijdere cirkels. Filosofie is verwant met poëzie, zegt Whitehead, maar volgens Whiteheads medewerker Bertrand Russell bedreef Bergson te veel poëzie en te weinig zakelijke analyse.Bertrand Russell, A history of western philosophy (1945). In zijn magnum opus pareert Whitehead deze kritiek. Daar rekent hij Bergson met William James tot zijn grote inspiratoren en wil hij beide denkers vrijpleiten van het ‘anti-intellectualisme’ dat hun door sommigen zou zijn verweten.Whitehead, Process and reality (1929), Preface. Luttele jaren later meent hij echter dat Bergson en James, en ook Nietzsche, evenzeer slachtoffer zijn van een drogreden als de kritische filosofen.Ib., Ch. xv.

De filosofie is aangetast door de dogmatische drogreden, namelijk het geloof dat de uitgangspunten van haar werkhypothesen duidelijk zijn, vanzelf spreken en niet hoeven te worden hervormd. Vervolgens is zij als reactie op deze drogreden naar het andere uiterste overgeheld, namelijk de drogreden dat men de methode opzij kan schuiven. Filosofen gan er prat op dat zij geen systeem verdedigen. Zij vallen dan ten prooi aan de bedrieglijke helderheden van losse uitdrukkingen die hun wetenschap nu juist zou moeten overstijgen. Een andere vorm van reactie is de veronderstelling, dikwijs verzwegen, dat als er enige intellectuele analyse mogelijk is, die moet verlopen volgens een van die opzij geschoven dogmatische methoden, en vandaar de conclusie dat het intellect intrinsiek gebonden is aan misleidende verzinsels. Dit type wordt geïllustreerd door het anti-intellectualisme van Nietzsche en Bergson, en het kleurt het Amerikaanse pragmatisme.

Zowel voor Bergson als voor Whitehead is filosoferen een avontuur, een waagstuk. Het contrast met Bergson springt echter in het oog. Bergson hekelt de analyse door middel van begrippen die te veel betekenen en te veel omvatten, waardoor de beweeglijkheid en de variatie in de wereld wordt verduisterd. Daartegenover Whitehead:

Filosofie is het opstijgen naar de algemeenheden met als doel hun mogelijke combinaties te begrijpen. De ontdekking van nieuwe algemeenheden vermeerdert zo de bruikbaarheid van de al bekende. Zij brengt nieuwe mogelijkheden tot combinatie aan het licht. […]
Bij de opstelling van een filosofisch schema moet aan elk metafysische begrip de ruimste strekking worden gegeven die maar mogelijk is. Alleen op deze wijze kan de juiste afstelling van ideeën worden verkend. Gewichtiger zelfs dan de spaarzaamheidsdoctrine van Ockham — zo al niet een ander aspect van hetzelfde — is de doctrine dat de reikwijdte van een metafysisch begrip slechts mag worden begrensd door de noodzaak van zijn betekenis.

De filosofie is aldus niet de tegenhanger van de wetenschap maar eerder een wetenschap in de overtreffende trap:Whitehead, Adventures of ideas (1933), Ch. ix.

In de wetenschap ligt de nadruk op de observatie van afzonderlijke voorvallen en de generalisatie door inductie, uitmondend in brede classificaties van dingen overeenkomstig de wijzen waarop zij functioneren, met andere woorden, overeenkomstig de natuurwetten die zij illustreren. In de filosofie ligt de nadruk op generalisaties die bijna niet meer classificeren om reden van hun universele toepassing.

Eerder hoorden wij Whitehead zeggen dat filosofie zich verbindt met wiskundige patronen. Dit betekent niet dat filosofie in alle opzichten het wiskundige model moet volgen. Weliswaar is de bloei van de Europese filosofie volgens Whitehead zeer bevorderd door het voorbeeld van de wiskunde die in het atieke Griekenland, vooral in de school van Pythagoras, een hoge mate van abstractie en generalisatie bereikte.Process and reality, Pt. I Ch. i Se. iv. De primaire werkwijze van de wiskunde is echter niet generalisatie maar deductie. Voor de filosofie is, juist omgekeerd, deductie een hulpmiddel om te zien hoe ver de filosofische generalisatie kan gaan.

De generalisatie waarop Whitehead doelt, is de uitbreiding van een begrip of idee over een steeds groter bereik aan verschillende ervaringen. Elke wetenschap is filosofisch, aldus Whitehead, wanneer zij nog in de kinderschoenen staat en en zij voor haar begrippen en ideeën steeds nieuwe toepassingen vindt. Op een gegeven moment echter stopt de vernieuwing. Het begrip ‘zwaartekracht’ breidde zich bijvoorbeeld uit totdat het in de tijd van Newton zowel het vallen van een appel op de grond als de baan van de maan rond de aarde beschreef. Vanaf dat moment was het gefixeerd en gedefinieerd, en kon Newton zeggen: aan metafysica doe ik niet. Het filosofische begrippenapparaat is daarentegen nooit af. De filosofie van heden kan niet spreken in de taal van Plato, Spinoza of Kant. Zij moet haar taal voortdurend herzien en opnieuw ontwerpen.Ib., Pt. I Ch. i Se. v. Van geen enkel woord en geen enkele bewering is namelijk de betekenis ooit volledig bepaald, om de eenvoudige reden dat er geen op zichzelf staande, in het niets zwevende feiten zijn. De status van elk feit kan alleen precies worden bepaald tegen de achtergrond van de wereld waarvan het deel uitmaakt. Wij zouden daarom al over een volledige metafysische kennis van het universum moeten beschikken om welbepaalde waarheden in een precieze taal te kunnen uitdrukken. Zo’n metafysische alwetendheid bezit de filosoof niet. Hij kan niet uitgaan van nauwkeurig geformuleerde zekerheden. Zijn enige instrument is de gewone taal met haar onnauwkeurig gedefinieerde en vage betekenissen.

Geen taal kan echter anders zijn dan elliptisch, want zij vereist een sprong van de verbeelding om haar betekenis te begrijpen voorzover die van toepassing is op de onmiddellijke ervaring.
© Henri Oosthout |