Vrijheid en determinatie
❖
Onmiddellijk in verband met de aard van de tijd staat het hete hangijzer van de vrije wil. In een statisch universum lijkt noch voor absolute vrijheid noch voor vrije wil plaats. Zou men de positie en de snelheid van alle deeltjes in het heelal op zeker tijdstip T kennen, dan beschrijven de wetten van de mechanica niet alleen de toestand van de wereld op elk moment dat aan T voorafgaat maar voorspellen zij die ook voor elk moment dat ten opzichte van T in de toekomst ligt.1 De wereld is in zo’n geval streng gedetermineerd. Stel dat er buiten onze wereld W1 nog een andere wereld W2 bestaat met dezelfde natuurwetten als de onze. Stel bovendien dat zekere toestand in de geschiedenis van W2 exact overeenkomt met zekere toestand in de geschiedenis van W1. In het geval van een streng determinisme zal dan ook de gehele geschiedenis van W2 exact overeenkomen met die van W1.2
In een streng deterministisch universum bestaat geen vrijheid in absolute zin. Men kan daar een object vrij in zijn beweging noemen wanneer dat object niet door iets anders in zijn baan wordt gehinderd. In een streng gedetermineerde wereld kan echter geen object zich onttrekken aan de wetten van de mechanica die zijn gedrag van begin tot einde precies beschrijven.
Werkelijk open is de toekomst als zij niet alleen praktisch (het weer in Timboektoe op 3 april 2025) maar ook fundamenteel onmogelijk te voorspellen valt (het moment waarop een individueel vrij neutron uiteenvalt in een proton, een elektron en een antineutrino). Een wereld die door natuurwetten wordt geregeerd, is in zo’n geval slechts gedetermineerd in de ruimere zin dat niets in strijd met haar wetten gebeurt. De hoogste vrijheid staat in een dergelijke wereld gelijk aan onbestemdheid: het neutrin kan op zeker moment uiteenvallen; het kan ook niet uiteenvallen.
De vrije wil is onverenigbaar met een streng determinisme maar evenzeer met een open toekomst. Is een uit ‘vrije wil’ genomen beslissing onderworpen aan een streng gedetermineerde keten van psychofysische fenomenen, dan is zij niet werkelijk vrij. Is zij daarentegen principieel onvoorspelbaar, bijvoorbeeld omdat zij zou berusten op een kwantummechanisch verschijnsel, dan ligt zij kennelijk buiten onze macht en kan zij niet onze vooropgezette wil worden genoemd.3 Zoals Arthur Schopenhauer met zijn gebruikelijke snedigheid opmerkte: wij kunnen soms wel in vrijheid, dat wil zeggen, ongehinderd door anderen of door materiële obstakels, doen wat wij willen, maar ons ontbreekt ten enen male de vrijheid te willen wat wij willen.
Volgens Immanuel Kant behoort de vrije wil samen met het geloof in onsterfelijkheid en in het bestaan van God tot de fundamentele veronderstellingen van de praktische rede. Als lichaam, als fysisch object, zijn wij aan de natuurwetten overgeleverd, maar als intelligentie, als handelende persoon, zijn wij volgens Kant vrij. In het rijk van de intelligentie zou namelijk sprake zijn van een bijzondere vorm van causaliteit waarbij ‘het verstand onmiddellijk de wil bepaalt’.4 De zojuist geschetste paradox van vrijheid en wil wordt hiermee geenszins opgelost. Wat Kant onder zijn bijzondere vorm van causaliteit verstaat, blijft bovendien vanuit een fysisch standpunt onduidelijk.
In het voetspoor van Kant vindt men bij moderne auteurs fraaie omschrijvingen van de vrije wil die de ongerijmdheid van deze notie evenmin kunnen verhullen. De vrije wil is ‘essentieel onderdeel’ van ‘het morele leven zoals wij dat kennen’, schrijft de Britse filosoof Peter Strawson.5 ‘Vrije wil’ is een ‘intentionele’ beschrijving waarmee wij aan iemand een bedoeling, overtuiging of verlangen toeschrijven, aldus de Amerikaanse neurofilosoof Daniel Dennett.6 In het gekunstelde ‘anomale monisme’ van Donald Davidson maakt het psychische fenomeen van de vrije wil wel deel uit van de fysische wereld (monisme) maar is het op de een of andere manier toch niet aan de causale wetten van die wereld onderworpen (anomaal).7