Ongrijpbaar bewustzijn
❖
Wij hebben wel een voorstelling van ruimte. Beter gezegd, onze voorstellingen van dingen in de wereld zijn van nature ruimtelijk, omdat de ruimte van Euclides — driedimensionaal, homogeen en vanuit elk punt in alle richtingen gelijk — nu eenmaal de vorm is waarin het menselijke verstand onze waarnemingen giet. Wij hebben daarentegen strikt genomen geen voorstelling van tijd. Wanneer wij toch proberen ons de tijd in te beelden, zien wij hem als een lijn of een stroom, dus als iets ruimtelijks. De ruimte omvat de buitenwereld, dat wil zeggen, alles buiten het ‘ik’, te beginnen met mijn eigen lichaam, dat voor mij als middelpunt van de ruimte fungeert. De tijd is daarentegen intiem verbonden met het bewustzijn. Hij is het kader waarbinnen mijn gewaarwordingen, gevoelens en gedachten elkaar opvolgen. De dingen om ons heen en ons eigen lichaam zijn in de ruimte en in de tijd. Het bewustzijn, het geheimzinnige centrum waarvan al mijn gedachten lijken uit te gaan en waartoe zij lijken te behoren, is alleen in de tijd.
Zoals de volgelingen van Parmenides in de fysica niets willen weten van een tijd die voortgaat, een werkelijk worden waarbij dingen en gebeurtenissen uit het niets van de toekomst opdoemen en weer in het niets van het verleden verglijden, zo wordt ook het bewustzijn wel als een onwetenschappelijk probleem afgedaan. Het bewustzijn lijkt immers bij uitstek niet objectief, meetbaar, analyseerbaar, maar subjectief. De gewaarwording dat er een venster is waardoor ik naar de wereld om mij heen en ook naar mijn eigen lichaam, mijn gedachten en mijn gevoelens kijk, is een psychologisch oergegeven. Het is voor mij echter onmogelijk om aan een ander over te dragen hoe of wat het is om mij van mijzelf en de wereld bewust te zijn. Het enige bewustzijn waartoe ik toegang heb, is mijn eigen bewustzijn.
Het bewustzijn zich dus inderdaad niet te lenen voor wetenschappelijke beschouwing.1 Bewustzijn, mijn bewustzijn, is geen ding, althans geen fysisch object. Mijn bewustzijn is geen gebeurtenis, althans geen proces dat met fysische middelen kan worden geanalyseerd. Het bewustzijn valt niet te lokaliseren in een bijzonder deel van het brein. In mij is niets zich van zichzelf bewust en toch kan ik wonderlijkerwijze zeggen: ‘Ik ben mij van mijzelf bewust.’
Sinds de opkomst van de moderne wetenschap in de zestiende eeuw heeft de discussie over de status van het bewustzijn zich bewogen tussen twee uitersten met een waaier van opinies en nuanceringen daartussen. Aan de ene kant staat de opvatting dat het bewustzijn, het ‘denkende ding’ (res cogitans) van Descartes, losstaat van het lichaam (het ‘uitgestrekte ding’, res extensa) en niet onderworpen is aan de natuurwetten. Aan de andere zijde beweert men in de trant van de zestiende-eeuwer Thomas Hobbes dat alwat in de omgangstaal bewustzijn of denken of voelen heet, niets anders is dan de beweging van atomen in de cellen van het zenuwstelsel.
In onze tijd hebben denkers als Thomas Nagel en Colin McGinn betoogd dat de kloof tussen objectieve breintoestanden en de subjectieve beleving van het bewustzijn simpelweg onoverbrugbaar is. Volgens deze auteurs kan men over het raadsel van het bewustzijn wel filosofisch speculeren maar kan dit raadsel fysisch of biologisch op geen enkele wijze worden verklaard.2
Daarentegen meent de Amerikaanse kennistheoreticus Daniel Dennett dat het spreken over de subjectiviteit van het bewustzijn slechts tot hopeloze verwarring leidt. Op vragen als die van Nagel — ‘Hoe is het voor een vleermuis om een vleermuis te zijn?’ — valt volgens Dennett geen zinnig antwoord te geven. Een wezen ‘is’ namelijk niet bewust; het functioneert bewust, dat wil zeggen, het vertoont bepaalde patronen in de wijze waarop zijn waarnemingen, psychische toestanden en gedragingen met elkaar zijn vervlochten.3 Bij een vlieg veroorzaakt de waarneming van een groot naderend voorwerp bijvoorbeeld rechtstreeks een spierbeweging waardoor het insect van het object wegvliegt. Bij de mens wordt zo’n waarneming eerst gefilterd door herinneringen aan eerdere ervaringen van dezelfde soort. De enig interessante vraag, aldus Dennett, is waarom de functie die wij misleidend ‘bewust-zijn’ noemen, zich in de loop van de evolutie heeft ontwikkeld.