Dus u wil de sceptische levensweg bewandelen? Maar u dacht dat dat zo heel makkelijk wel niet zou wezen? U wordt gehinderd door overtuigingen en idealen? U worstelt met de grote levensvragen en u wil dat het menselijke bedrijf, het dagelijkse gezwoeg en geploeter, ergens toe dient? U wil niet twijfelen maar weten, grootse gedachten koesteren en deze groots realiseren? U wil gelukkig zijn en fatsoenlijk? U wil leven en liefhebben? U kijkt met een scheef oog naar de politicus die sociale rechtvaardigheid gaat brengen, en naar de milieuactivist die onze planeet voor toekomstige generaties gaat veiligstellen? U voelt enige afgunst jegens de christen die het een en ander op zijn kerfstok heeft (de kerkvader Augustinus: ‘Bekeer mij, God, doch niet vandaag’) maar die na gepaste vergeving van zijn zonden alsnog het paradijs mag binnengaan? Ja, u bekent beschroomd dat u ook zelf in een onbewaakt moment wel eens een religieuze ervaring van de bovenste plank hebt gehad? Kortom, u schrikt terug voor de afgrond, de leegte, de absurditeit, die u in de voorgaande bladzijden is uitgetekend?
Laat ik u dan dadelijk in uw bange vermoeden bevestigen. Wat u van de scepticus verwacht, kan deze u niet geven. Wat u wil, is leiding en advies. U zou willen horen op welke partij u bij de volgende verkiezing moet stemmen, en als de tijd rijp is om het vermolmde politieke systeem omver te werpen, zou u ook daarvan graag tijdig op de hoogte worden gesteld. U wil weten of het moreel verantwoord is dat u, ontspannen gezeten op uw design-meubel en kauwend op een met exotische pasta besmeerd toastje, deze tekst tot u neemt, terwijl men aan de andere zijde van de planeet geen nagel heeft om zijn gat te krabben. U wil u overgeven aan de totale en onvoorwaardelijke liefde zonder bij de een of andere filosofische zuurpruim te lezen dat het hier slechts een onstuitbare drang tot voortplanting betreft. En als het in de liefde of in zaken of anderszins in het leven misloopt: of de scepticus u dan alstublieft iets heroïschers te bieden heeft dan de afgezaagde aansporing tot gelatenheid van de gemiddelde moralist.
U hebt dus eigenlijk van het voorafgaande niet al te veel begrepen. Het is bovendien maar de vraag of men wel scepticus kan worden, of men niet eerder als zodanig wordt geboren. Op deze vraag weet ook de scepticus zelf het antwoord niet. De scepticus bespeurt bij zichzelf slechts een afkeer van het al te stellige, van het absolute, van de pretentie van objectieve waarheid en algemene geldigheid.
De scepticus zoekt niet naar zin waar hij absurditeit ontwaart. Toegegeven, bij tijd en wijle begroet ook hij wel eens met tegenzin de nieuwe dag — niets menselijks is hem vreemd — maar doorgaans ziet hij deze absurditeit opgeruimd onder ogen. De zinloosheid van het bestaan stemt de scepticus niet treurig. Integendeel, het is de frustratie van ongerechtvaardigde verwachtingen die een ‘sluier van zwaarmoedigheid’ over het leven van de dogmatische mens uitspreidt: treurnis om het onvolmaakte, de vergankelijkheid, het kwaad, de mislukking van hoge idealen, enzovoort, enzovoort.
De scepticus proeft daarentegen de schoonheid van het ‘iets uit niets’: dat al het grootse in het leven en de intensiteit van het leven zelf geen diepere grond behoeft en niet met een bedoeling is geschapen, maar dat het in zijn verrassende complexiteit voortkomt uit de eenvoud van een handvol elementaire deeltjes en een handvol elegante wiskundige formules: uit golven, velden en constructies van het verstand, dus eigenlijk uit niets.
Aardig geformuleerd, antwoordt u, maar dit heb ik allemaal al gelezen en het brengt mij geen steek verder. U blijft dus aandringen? U eist dat de scepticus langs uw levenspad tenminste hier en daar een piketpaaltje in de grond slaat, zodat u wel enig maar ook weer niet al te veel denkwerk hoeft te verrichten over de grote kwesties die u maar blijven plagen? Wel, in dat geval is de scepticus, schoorvoetend maar toch enigszins bevangen door dezelfde onsceptische ijdelheid die hem ertoe heeft gebracht om deze publicatie het licht te doen zien, bereid om zijn antwoorden op enkele van uw meest prangende vragen nog eens op een rij te zetten.
❖
Of de scepticus gelukkig kan zijn
Kan de scepticus gelukkig zijn? Waarom zou de scepticus niet gelukkig kunnen zijn? En waarom zou de scepticus ook niet ongelukkig kunnen zijn? Het is niet sceptisch om het geluk te relativeren en te zeggen: het is alles vluchtig en van generlei belang. Het is wel sceptisch om de ervaringen van geluk en ongeluk als evidenties zonder grond, zonder diepere zin, te beschouwen. De scepticus laat zijn geluk niet verminderen door de aanmatigende gedachte dat hij als mens, als rationeel dier, als Gods beschermeling, nu eenmaal voor het geluk bestemd is. Het ongeluk van de scepticus wordt niet vergroot door het even aanmatigende idee dat in het ongeluk dat hem buiten zijn schuld treft een fundamentele onrechtvaardigheid schuilt.
De scepticus kan en mag dus gelukkig zijn, al zal hij het geluk niet beschouwen als iets dat op zichzelf moet worden nagestreefd en nog minder als iets dat hij als mens verdient. Voor de scepticus geldt bij uitstek de psychologische platitude dat men over het algemeen pas gelukkig is wanneer men eenvoudig leeft en denkt en voelt en handelt zonder zich af te vragen of men wel gelukkig is en hoe men het zou kunnen worden.
De scepticus zal nu en dan ook ongelukkig zijn, want hij is een mens en hij beschikt evenmin als elke andere mens over een magische formule die hem vrijwaart voor tegenslag en voor het verdriet dat daarmee gepaard gaat.
❖
Of de scepticus kan liefhebben
‘Geloof, hoop en liefde: deze drie; en de grootste daarvan is de liefde,’ schreef de apostel Paulus. De scepticus riposteert: de enige van deze drie is de liefde, want de hoop is ijdel en het geloof zonder rechtvaardiging.
Kan de scepticus liefhebben? Ja, de scepticus kan liefhebben, maar de sceptische liefde is geen gesublimeerde liefde, geen liefde voor een ideaal. De sceptische liefde is liefde voor het bijzondere, dus voor het naar menselijke maatstaven toevallige, onherhaalbare en onvolmaakte. De scepticus heeft mensen lief, niet de mensheid. Hij kan misantroop zijn en tegelijkertijd een beminnelijk mens.
De filosofenliefde voor het absoluut goede (Plato in het Symposium) en de christelijke liefde voor God (Dante die aan het slot van het ‘Paradijs’ afscheid neemt van zijn Beatrice) zijn vormen van eigenwaan (ik en het goede, ik en God, met uitsluiting van de rest van de wereld), in feite dezelfde eigenwaan waaraan de extreme scepticus (de solipsist) zich schuldig maakt die zegt: ‘Alleen ik besta werkelijk en de wereld en al mijn medemensen bestaan slechts in mijn voorstelling en in mijn gedachten.’
Wordt de schoonheid van de erotische liefde verminderd wanneer men vaststelt dat deze niets is dan een drang tot voortplanting, een mechanisme tot behoud en verspreiding van genetische eigenschappen? Wordt de schoonheid van een bloem verminderd door de wetenschap dat de bloem bestaat uit koolwaterstoffen, moleculen zonder kleur of geur, en dat haar natuurlijke functie de aantrekking van insecten is, die van schoonheid geen weet hebben? Voor de scepticus geenszins: iets uit niets.
❖
Of de scepticus treurt om de beperkingen van het verstand
Is het menselijke denken beperkt? Ja, het menselijke denken is beperkt. Wij weten niet of wat wij denken met de werkelijkheid overeenstemt en wij weten niet wat er aan werkelijkheid bestaat die wij niet eens kunnen denken. Ons denken is dikwijls banaal en het meeste van wat ieder van ons denkt is al zovele malen en door zovele anderen gedacht. De meeste van onze gedachten leiden bovendien tot niets en in de gevallen dat onze gedachten wel tot iets leiden, is de realisatie meestal de zwakke afspiegeling van een ambitieuze voorstelling.
De filosofisch ingestelde mens neigt ertoe om in deze en dergelijke bespiegelingen evenzovele redenen voor een ‘onontkoombare treurigheid’ te zien (G. Steiner, Dix raisons [possibles] à la tristesse de pensée, 2005). Maar moeten wij alles weten, zodat wij niets meer kunnen ontdekken en ons niet meer kunnen verwonderen?
De treurnis om de onvolkomenheid van het denken is een treurnis uit hoogmoed. Het denken, soms nuttig en soms doelloos, soms meeslepend en soms misleidend, is in de kern een biologische functie in dienst van de overleving van het menselijke individu en van de menselijke soort, en niet de verheven gave, de poort tot een hogere wereld, waarvoor het door de filosofen wordt gehouden. Wij denken en voelen zoals wij denken en voelen, wat ons niet beter of slechter maakt dan alles wat niet denkt maar eenvoudig bestaat krachtens de fysische en biologische wetten waaraan het is onderworpen.
Ondertussen openbaart zich alleen in het denken de schoonheid van de natuurlijke ordening. Alleen in het denken heeft het koele symbool een plaats naast het van associatie zwangere woord en alleen in het denken is de waarheid van de mathematische formule verweven met de betekenisvolle dichtertaal. De schoonheid en de verwondering zijn ons alleen in het denken gegeven: iets uit niets.
❖
Of de scepticus een fatsoenlijk mens kan zijn
De scepticus wantrouwt hoge principes, maar dit belet hem niet een fatsoenlijk mens te zijn en in het algemeen zich te gedragen zoals hij ten diepste voelt dat hij zich moet gedragen. Bieden hoge principes en ethische rationalisaties trouwens ook maar de minste garantie tegen schurkachtigheid en onmenselijkheid?
❖
Of de scepticus mag dromen en idealen mag koesteren
De scepticus is ten volle gerechtigd om te dromen en idealen te koesteren en om de verwezenlijking van zijn idealen na te streven. Maar de scepticus zal zijn overtuigingen niet tot absolute waarden verheffen, nooit menen dat zijn idealen die van de hele mensheid en van alle tijden moeten zijn. Hij zal dus in de uitvoering van zijn dromen steeds een zekere mildheid betrachten en nooit bij voorbaat het ideaal stellen boven de bijzondere situatie waarin hij zich bevindt en boven de individuele mens die hij in die situatie ontmoet.
❖
Denkt de scepticus soms dat een maatschappij kan functioneren zonder regels, dat een beschaving zonder moraal en hoge waarden van barbarij gevrijwaard blijft?
De scepticus weet dat een spel niet gespeeld kan worden zonder regels, maar hij weet ook dat elk spel voor een ander kan worden verruild. De regels horen bij het spel. Zij gelden daarbuiten niet; zij zijn niet onwrikbaar. In de verkenning van het mogelijke, de zoektocht naar het nieuwe en de voortdurende herwaardering van het oude bouwt de mens zijn beschaving, niet door star aan het oude vast te houden.
❖
Of de scepticus zich moet bekommeren om het leed in de wereld
De scepticus maalt niet om het metafysische leed van de filosofen: dat alles vergankelijk is, de mens nietig en het leven zinloos. Maar niets weerhoudt de scepticus ervan om zich het bijzondere leed aan te trekken dat zijn medemensen treft, en zich in te zetten om dat leed te verzachten, als hij daartoe de hartstocht voelt. De scepticus zal zich dan niet op een morele wet of op een universele waarde beroepen, want zulke wetten en waarden erkent hij niet. Hij zal eenvoudig zeggen: ik doe dit, omdat ik voel dat ik dit moet doen.
❖
Of de scepticus de democratie aanhangt, wat de scepticus vindt van de immigratiekwestie, of de scepticus vegetariër is, enzovoort, enzovoort, enzovoort
Wat is de democratie? De beste van alle staatsvormen, de zuiverste uiting van de wil van het volk? Of op zijn best een mechanisme waarbij de ene politieke elite de andere zonder bloedvergieten aflost, en op zijn slechtst een regering van de gril en de mode, een tirannie van de meerderheid over de minderheid?
Wat is de immigratie? Een bedreiging of een verrijking van de westerse cultuur? Een economisch noodzakelijke instroom van jonge arbeidskrachten in een gebied met een verouderende bevolking of een volksverhuizing waardoor Europa evenzeer op haar grondvesten zal schudden als het Romeinse rijk zestien eeuwen geleden onder de inval van de Germanen?
Zal men de exploitatie en de consumptie van dieren eens even wansmakelijk vinden als de slavernij en de handel in vrouwen, of is het vegetarisme de wereldvreemde ontkenning van het feit dat de mens deel uitmaakt van een natuur waarin alles eet en gegeten wordt?
Men kan in elk van deze en dergelijke kwesties zoveel argumenten bedenken als men wil voor het ene standpunt en evenveel argumenten voor de tegengestelde opvatting. Men kan niet uitmaken waarin de waarheid schuilt, in het argument of in het tegenargument, want beide zijn niet met wiskundige strengheid geformuleerd. Men kan de betekenis van het ene argument niet afwegen tegen die van het andere argument, want dan betreedt men het terrein van het gevoel en het onberedeneerbare, en elk argument heeft doorgaans meer betekenis voor wie het verdedigt dan voor wie het afwijst. De scepticus is zich van deze onmogelijkheid bewust. Het ligt niet in zijn aard om zich in deze en dergelijke mijnenvelden van feiten en meningen te begeven, en als hij dat wel doet, ligt het niet in zijn aard om anderen zijn opvattingen op te dringen.