1 — Hoewel scepsis in het alledaagse gebruik gelijk staat aan twijfel en ongeloof, is de scepticus volgens de woordgeschiedenis geen twijfelaar, geen ontkenner van de waarheid of van de mogelijkheid tot betrouwbare kennis, maar iemand die zorgvuldig onderzoekt en beschouwt. De oorspronkelijke scepticus weigert overijld voor waar aan te nemen wat hem niet evident lijkt. Hij schort dus zijn oordeel op, echter zonder bij voorbaat uit te spreken dat deze opschorting definitief is.
2 — Categorische afwijzing van kennis of overtuigingen, zonder dat daarvoor iets in de plaats wordt gesteld, vindt hoofdzakelijk plaats als metafysische oefening. Zij is de actieve mens, de politicus, de kunstenaar, de wetenschapsbeoefenaar en zelfs de gemiddelde filosoof vreemd. Zij is dan ook niet vanzelfsprekend. Twijfel aan een waarneming, indruk, overtuiging of wereldbeeld komt doorgaans pas op door de uitdaging van een andere waarneming, indruk of overtuiging of een ander wereldbeeld. Zo heeft niet vroegmodern kennispessimisme maar het succes van de empirische wetenschap de troon van de christelijke God doen wankelen.
…
6 — Van een radicaal antidogmatisme — om therapeutische redenen aanbevolen door de antieke pyrronisten — lijken stilstand in de wetenschap, maatschappelijk behoudzucht en morele onverschilligheid het onvermijdelijke gevolg. Niets is zeker; hoogstens zijn sommige dingen aannemelijker dan andere. Niets is waardevol of verwerpelijk; conventie vormt de enige morele en sociale standaard. Maar een ongebreideld dogmatisme remt de wetenschap op zijn beurt met vooroordelen en ongefundeerde autoriteit en het vergiftigt de samenleving met fanatisme en onverdraagzaamheid. Antidogmatische scepsis is een noodzakelijk weermiddel tegen ideologie en de arrogantie van de rede. Niet kenniskritiek maar slaafse hang naar autoriteit blokkeert de wetenschap. Niet morele scepsis maar morele zelfoverschatting leidt tot machtswellust en immoraliteit.
7 — In historische en psychologische zin is scepsis de onbestemde toestand waarin een individu of een maatschappij verkeert, wanneer traditionele overtuigingen wankelen en een nieuw wereldbeeld zich aandient. Het oude is er nog, maar het steunt nog slechts op conventie en autoriteit; het nieuwe wordt stoutmoedig overwogen en is nog niet vanzelfsprekend. Hoewel geen individu en geen samenleving voortdurend en uitsluitend in een dergelijke overgangstoestand kan verkeren, is deze scepsis de tegenhanger van stilstand en verstarring: zij verraadt vitaliteit en dynamiek.
8 — Scepsis eist dat de vraag naar de rechtvaardiging van onze overtuigingen, naar de bewijsbaarheid van onze beweringen en naar de waarheid van onze kennis zo lang mogelijk wordt gesteld. Scepsis leert ook dat deze vraag op een gegeven moment niet meer kan worden beantwoord (Hume, Wittgenstein: dat deze vraag zinloos is).
9 — Milde scepsis is het smeermiddel van de rede. Extreme scepsis is dolgedraaide rede die eerst haar biologische functie — het voortbestaan van individu en menselijke soort — en dan zichzelf verloochent.
10 — De dogmatische scepticus trapt in zijn eigen val. De ondogmatische scepticus geniet het voorrecht dat hij oprecht kan zijn zonder zichzelf serieus te nemen.