Hoofdpagina Ga naar HENRI OOSTHOUT
NederlandsEnglishEN
Muthos — logos
Uit: Paradoxen van het wijsgerig denken
© Henri Oosthout | 2019

Muthoslogos

Het religieuze geloof: louter vertelling. De natuurwetenschap: eerst en vooral voorspelling. De wijsbegeerte tracht verhaal en redenering te verbinden.

Is wijsbegeerte louter geloof? Zeker niet, want zij wil redeneren en met argumenten overtuigen. Is wijsbegeerte zuivere wetenschap? Evenmin, want zij kan wel ordenen en een poging doen tot verklaring, maar zij is niet in staat te voorspellen en zij kan haar beweringen gewoonlijk niet sluitend bewijzen. Wijsbegeerte verbindt verhaal en redenering, rede (Grieks logos) en mythe (muthos).

Dit laatste woord behoeft toelichting. Wanneer wij van wijsgerige mythen spreken, bedoelen wij niet de mythe als ongegrond verzinsel, zoals de sprookjes over stelende, bedriegende en overspelige goden die Plato in zijn ideale staat wilde verbieden. Wij doelen op de mythe als gedurfde vertelling waarvan de overtuigingskracht tenminste evenzeer op het gebied van gevoel en voorstelling ligt als op dat van de koele ratio.

‘Noodzaak zetelt in het intellect, overtuiging in de psyche,’ schreef de neoplatonist Plotinus. Het intellect verlangt logische strengheid. De psyche, het gemoed, is ontvankelijk voor de overredingskracht van het welgekozen woord en het treffende beeld. De wijsgerige mythe is juist dit: een poging te verwoorden wat exacte wetenschap en logica niet kunnen uitdrukken. In de wijsgerige mythe toont de wijsgeer zich denker en woordkunstenaar, dichter in proza. In de wijsgerige mythe is niet alles logisch en beredeneerd. De wijsgerige mythe poogt echter wel degelijk te schetsen ‘hoe het werkelijk is’, zoals Socrates in Plato’s Gorgias verklaart. Plotinus zegt: de wijsgerige mythe ontvouwt in de tijd wat zich aan tijd onttrekt. De wijsgerige mythe is in zijn zuiverste vorm geschiedenis, geen abstracte uiteenzetting maar aanschouwelijke vertelling van hoe het de wereld en ons mensen daarin vergaat.

De onfilosofische mens, ja iedere mens, leeft met zekere mythen die zich stevig in zijn geest hebben verankerd en die hij voor vanzelfsprekend houdt. Mythen van de massa botsen soms frontaal met revolutionaire denkbeelden van de enkeling, zoals de levensgeschiedenissen van Copernicus en Charles Darwin leren. De mens is niet sceptisch van nature. Heeft hij zich eenmaal met een bepaald idee over de wereld vertrouwd gemaakt en zijn draai gevonden binnen een groep van gelijkgezinden, dan neigt hij ertoe kritiek op dat idee te beschouwen als een aanval op zijn persoon en levenssfeer. Weinigen is het vermogen gegeven tot onbevangen beschouwing van de mythen die tijdens hun eigen leven en binnen hun eigen sociale omgeving in zwang zijn.

Ook de natuurwetenschap behelpt zich met mythen, zolang zij haar theorieën niet definitief heeft bewezen, en definitief bewijzen kan zij eigenlijk nooit, omdat de bewijsbaarheid van een natuurwetenschappelijke theorie paradoxalerwijze de mogelijkheid van haar weerlegging impliceert. Plato kwam met de mythe van de demiurg, een goddelijke kunstenaar, die de materiële kosmos zou hebben vervaardigd uit onstoffelijke meetkundige figuren. Laten wij die demiurg achterwege, dan is Plato’s voorstelling van zaken een aardige poging te verklaren hoe de wereld uit niets kan zijn opgebouwd: van punten zonder afmetingen, dus niets, naar lijnen zonder breedte, dus bijna niets, dan vlakken zonder dikte en tenslotte de driedimensionale voorwerpen waarmee onze wereld is gevuld. De huidige kosmologie gaat uit van de mythe van de oerknal, het uitdijende heelal en de warmtedood van het universum in een verre, verre toekomst. Niet algemeen aanvaard of zelfs aannemelijk gemaakt, maar door sommigen toch al enthousiast gepropageerd, zijn mythen als die van het multiversum — ons heelal één temidden van oneindig vele — en die van de gehele wereld en alles daarin als een verzameling bits, gemanipuleerd door een bovenwerelds rekentuig.

Mythen omtrent mens en maatschappij kunnen enige tijd volstrekt vanzelf spreken en vervolgens op de mestvaalt van de geschiedenis belanden. Is zo’n mythe eenmaal door een andere vervangen, dan kan menigeen zich nauwelijks meer voorstellen dat hij eens serieus werd genomen, ja vrijwel klakkeloos werd aanvaard. De mens was uitgelezen schepsel Gods, heerser over de aarde, nu bijzonder dier onder de dieren, vervuiler van zijn eigen planeet. Eeuwenlang hebben de mythen standgehouden dat de ene mens de andere tot willoos eigendom mag maken, dat de vrouw ondergeschikt is aan de man. Zij hebben plaatsgemaakt voor de mythe, nu op zijn beurt onaantastbaar, van de gelijkwaardigheid van alle culturen, van de seksen, van alle individuen. De onfilosofische mythe berust volgens de dogmaticus op voortschrijdend inzicht. Volgens de scepticus verwoordt hij de waan van de dag en is hij wellicht maar niet noodzakelijkerwijze en niet onder alle omstandigheden te verkiezen boven zijn voorgangers.

Natuurwetenschappelijke mythen verouderen. Zij vereisen aanvulling of correctie (Newtons mechanica verbeterd door Einstein), soms ook algehele vervanging (de flogistontheorie die in de laat-zeventiende en achttiende eeuw verbranding verklaarde als het vrijkomen van een ‘vlamstof’ in plaats van, juist omgekeerd, de binding van zuurstof). De natuurwetenschappelijke mythe is toetsbaar maar niet definitief, voor alle tijden en plaatsen, bewijsbaar: de wetenschappelijke kruik gaat zolang te water tot zij breekt.

De wijsgerige mythe, de geslaagde wijsgerige mythe, overstijgt de tijdgeest. Volgens Plato stamt hij uit oeroude overlevering als ‘geschenk van goden aan mensen’. Van goddelijke afkomst of niet, de wijsgerige mythe kan de eeuwen slechts trotseren, als hij altijd inspireert tot verder denken. De geslaagde wijsgerige mythe is niet, als de onfilosofische mythe, een voorstelling van zaken die enige tijd voor waar doorgaat en later wordt verworpen, of een die door sommigen hardnekkig wordt aangehangen en door anderen wordt weggehoond. Hij is niet, als de wetenschappelijke mythe, een controleerbaar feitenrelaas, een verslag waarvan men de waarheid proefondervindelijk kan bevestigen of weerleggen. De wijsgerige mythe zegt: ‘Stel u het zo voor: zou zou het kunnen zijn,’ niet: ‘Zo is het’. Zijn kracht en houdbaarheid liggen juist hierin, dat hij niet poneert maar suggereert, nooit definitief is maar altijd voorlopig.

De scheikunde heeft de flogistontheorie achter zich gelaten. De sociaal geëngageerde westerling zal het voorlopig uit zijn hoofd laten de slavernij weer aan te prijzen of de vrouw weer aan het keukenblok te klinken. De wijsgeer put daarentegen steeds inspiratie uit de mythen van zijn voorgangers. De wijsgeer mag echter nimmer zelfgenoegzaam wezen. Hij moet zijn mythen steeds kritisch beschouwen, de geldigheid ervan voortdurend beproeven. Hij moet zich terdege rekenschap geven van de obstakels op zijn pad: onbeholpenheid van de taal, onmacht van het denken, paradoxen in het spreken over de wereld, paradoxen die huizen in de wereld zelf. De wijsgerige mythe beroert de ziel maar laat de kritische zin van het verstand overlet, inspireert maar verkondigt geen dogma’s. De geslaagde wijsgerige mythe is altijd geldig en altijd aanvechtbaar.

Niet iedere denker geniet de gave van de vertelling. Sommige klinkende namen — Aristoteles, Thomas van Aquino, Immanuel Kant — voelden zich het meest thuis bij het doorwrochte argument. Tot de begenadigde vertellers behoren Plato, Schopenhauer (De werels als wil en voorstelling), Sartre (Zijn en niets). In een strenge vorm gegoten — ordine geometrico, ‘naar meetkundige trant’ — maar qua inhoud toch dikwijls meer suggestief dan logisch sluitend, ontvouwt zich de Ethiek van Spinoza.

Natuurlijk kan ook de dichter filosofisch zijn, maar in het bespiegelende gedicht dringt de originaliteit van de vorm zich meer op dan de originaliteit van de gedachte. Is daarentegen de wijsgeer dichter in proza, dan zal de vorm de gedachte dragen, niet overwoekeren.

Hier filosofeert de bedreven poëet over schoonheid (Lucebert):

in deze tijd heeft wat men altijd noemde
schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand
zij troost niet meer de mensen
zij troost de larven de reptielen de ratten
maar de mens verschrikt zij
en treft hem met het besef
een broodkruimel te zijn op de rok van het universum

En hier dicht de wijsgeer, niet de schoolmeester, de broddelaar, de filosofoloog, maar de bezielde schepper van de wijsgerige mythe (Plato):

Alle mensen raken in verwachting, lichamelijk of geestelijk, en wanneer we op een bepaalde leeftijd zijn gekomen, verlangt onze natuur ernaar om voort te brengen. Maar voortbrengen in lelijkheid kan zij niet, alleen in schoonheid. De vereniging van man en vrouw is immers een voortbrengen. En dat is een goddelijke activiteit, een onsterfelijk element in een sterfelijk wezen: zwangerschap en bevalling. Maar in iets onharmonisch kan niets ontstaan. Wat lelijk is, detoneert met het goddelijke in alle opzichten, wat mooi is, is er mee in harmonie. Schoonheid is dus de lotsgodin, de goddelijke begeleidster, van de geboorte. Daarom wordt al wat zwanger is blij wanneer het in de buurt van het schone komt; het wordt vrolijk en ontspant zich, en dan brengt het voort en baart het. Maar komt het in de buurt van iets lelijks, dan wordt het somber en treurig; het krimpt ineen en keert zich af, het rolt zich op en baart niet, maar houdt zijn vrucht als een last bij zich. Daarom raakt wat zwanger is en al barst van melk dus in grote opwinding door het schone en wil het zijn vrucht loslaten, door hevige barensweeën gedreven.

Hier wederom de woordenpracht van de kunstenaar (J.H. Leopold):

Tot dorte en ledigheid verviel
dit trots begin, en onvermogen,
met boven alles uitgetogen
de eenzaamheid der menschenziel.

En hier de stilistisch begaafde denker (Arthur Schopenhauer):

Tussen willen en bereiken stroomt dan absoluut ieder mensenleven voort. De wens is krachtens zijn natuur pijn; het bereiken baart snel verzadiging; het doel was maar schijnbaar; het bezit neemt de prikkel weg; onder een nieuwe gestalte komt de wens, de behoefte, weer op; zo niet, dan volgt eenzaamheid, leegte, verveling, waartegen de strijd even kwellend is als tegen de nood.

God is er niet om de mens te behagen volgens de dichter (Gerrit Achterberg):

De mens is voor een tijd een plaats van God.
Houdt geen gelijkteken nog iets bijeen,
dan wordt hij afgeschreven op een steen.
De overeenkomst lijkt te lopen tot
deze voleinding, dit abrupte slot.

Want God gaat verder, zwenkend van hem heen
in zijn millioenen. God is nooit alleen.
Voor gene kwam een ander weer aan bod.

En volgens de denker (Baruch de Spinoza):

Zo redeneren velen: als alles noodzakelijkerwijze is voortgekomen uit de allervolmaaktste natuur van God, vanwaar stammen dan zovele onvolmaaktheden in de natuur als bederf en stank, weerzinwekkende wanstaltigheid, verwarring, kwaad, zonde en zo meer. Maar men kan hen,, als gezegd, gemakkelijk weerleggen, want de volmaaktheid van de dingen behoort naar hun natuur en hun vermogen alleen te worden geschat en daarom zijn zij niet meer of minder volmaakt naar gelang zij de mens behagen of afstoten.

Aldus is wijsbegeerte soms zakelijke redenering, soms pakkend verhaal: het onbevattelijke bevattelijk gemaakt. Wijsbegeerte balanceert tussen wiskunde en poëzie. De poëtische taal is rijk aan associaties maar vaag. Het dichtwerk raakt ons en zet ons aan het denken, maar de uitkomst van dat denken staat niet vast. Om noodzakelijke — logisch noodzakelijke — waarheden gaat het daar immers niet. De wiskundige formule is exact. In de wiskundige redenering vloeit elke stap noodzakelijkerwijs voort uit de vorige. Zonder interpretatie, zonder toepassing op enigerlei realiteit, is de wiskunde echter louter symbolenspel, en in de praktische toepassing verliest zij haar zekerheid en haar precisie.

Wij zullen de wijsbegeerte niet ondergeschikt aan wiskunde en fysica achten, want wijsbegeerte maakt het mathematisch-fysische bevattelijk. Wij zullen niet zeggen dat de wijsgeer de mindere is van de dichter — dat hij in onbeholpen proza probeert te vatten wat de dichter slechts hoeft te suggereren (A.N. Whitehead) — want de wijsbegeerte spint orde en logica tussen de vrije associaties van de poëet.

Inspirerende wijsbegeerte is kennis en kunst, poëzie in proza. Wijsbegeerte is ook spel en ernst. Zij is ernst, peilt de diepste vragen over leven en wereld. Zij is spel, plaatst ons buiten de vermoeiende serieusheid van het dagelijkse bestaan, die gekunstelde wereld waarin vaste overtuigingen en de eenvoud van het ja of nee, licht of donker, goed of slecht als hoogste goed gelden en de paradox, de twijfel, de tegenstrijdigheid, de inconsequentie als zwakte en onvolkomenheid. Dorheid behoort de wijsbegeerte vreemd te zijn. Leven moet zij, overtuigen moet zij eerst, en dan weer uitdagen tot verder denken en onderzoeken.

© Henri Oosthout |